When you learn Dutch you will find that learning the participle is one of the first things you will need to master if you are taking your Dutch language skills to the next level.
Check out the Dutch conjugation chart to see exactly how the participle is being formed in Dutch.
List of the 50 most common participles in Dutch
- gegaan (gone)
- gekomen (come)
- gesproken (spoken)
- geschreven (written)
- gezien (seen)
- gedanst (danced)
- gegeten (eaten)
- gedronken (drunk)
- gezwommen (swum)
- geleerd (learned)
- gewerkt (worked)
- gereden (driven)
- geslapen (slept)
- gebleven (stayed)
- gegeven (given)
- genomen (taken)
- geweest (been)
- geboren (born)
- gestorven (died)
- gekocht (bought)
- verkocht (sold)
- verloren (lost)
- gevonden (found)
- bezocht (visited)
- uitgenodigd (invited)
- verlaten (left)
- teruggekeerd (returned)
- veranderd (changed)
- verbeterd (improved)
- begrepen (understood)
- gewonnen (won)
- verloren (lost)
- beleefd (experienced)
- bereikt (reached)
- gemaakt (made)
- genoten (enjoyed)
- gemist (missed)
- vergeten (forgotten)
- verteld (told)
- geopend (opened)
- gesloten (closed)
- afgerond (completed)
- geliefd (loved)
- gehaat (hated)
- verliefd (fallen in love)
- gewond (hurt)
- beëindigd (ended)
- begonnen (started)
- beantwoord (answered)
- gestopt (stopped)